Een wereld van vakantheid oogde ons na door de achterruit terwijl de rolkever met zachte kusgeluiden over de vochthuid van de morgen gleed, inwendig ronkend, af en toe licht in zijn heupen wiegend, aangevuurd door hogere gevoelens, het geloof dat elke bocht een nieuw geheim verborg. Wij lieten ons sturen. De motorkap voerde ons een prille wereld binnen, molens, weiden, vaarten met de dauw der eerste scheppingsdagen in hun blik; mensen zo uit de hemel neergestreken en nog onwennig in hun vreemd gewaad van lijf en leden; huizenstrooigoed met sprookj esogen waarachter de onschuld een warme herberg vond.