De wereld in
Boven ons spreidde de dag zijn armen van wind en zon. De kinderen begonnen te trippelvoeten op het licht. Mijn vrouw liep tussen huis en ruimte heen en weer met stoffelijke zwarigheden.
En ik liep vol ongeschreven gedichten te zoeken naar het nut van mijn aanwezigheid. Laag op zijn voorpoten geleund stond daar de grijze autokever geduldig met zijn opgeheven schild waaronder baal na baal bezit verdween.
Aan het eind van de straat keek de hemel ons in het roodgezwoegde aangezicht en achter ons trapte een kalme zee voortdurend glas aan gruis.
7