Afscheid
Stil in zijn sluimerende dienstbaarheid stond daar ons rijdier met zijn ronde neus boven de vreemde plek aarde waarheen hij ons gebracht had. Wij hadden de dagen zo snel door onze vingers laten vloeien, zo diep in onze luiheid ons gebaad dat wij maar amper boven konden komen, de warme rust uit onze leden schudden en ogen vinden voor dat grijze, wachtende roldier dat met zijn achterschild de weg terug aanwees.
41