Er was een bosje, een pluk borsthaar op een ronding van de kust. Daar haalden wij ons kwantum humusgeur en wortelvast geloof in de bestendigheid der aarde.
Zodra het donker zich dreigde te sluiten was éen beraden stap voldoende om een kier te vinden waarachter de zee haar glanzende gezicht ontblootte.
Geen heuvel groeide tot een berg, geen boom kromde zijn armen om een schijngestalte.
Elk wonder was bedaard tot ordelijk berusten in een zichtbaar evenwicht.
Alleen op het gezag der kinderen begon de rust te beven en verschoot tot grilligheden: losse ledematen, neuzen en oren van een niet voor onze volwassenheid toegankelijk geslacht.
36