Een en al licht
Iedere morgen penseelde de zon onze slapende hoofden. Wij knipperden even en rekten luie armen in de lucht die naar aarde en zeewind geurde.
Een koe beloeide haar teveel aan melk.
Wij scheurden onze lome warmte los uit de bedrust. De kinderen sprongen achter de kamerdeur. Ver in het huis brachten geluiden op sloffende voeten het wedergeboren leven op gang.
Dan liep ik over oude stenen en onder een jonge hemel naar een watermond, spoelde de nacht van mij af en hield mijn schone lei gereed voor de vluchtige schrifttekens van een nieuwe levensdag.
33