Intocht in het Noorden
Plotseling kirde het in onze oren; een kindertongval zonder onderstroom van slaafse lenigheid en bot geweld.
Een stadje bood ons met open handpalm zijn marktplein aan. De rimpelige wang van een grijs kerkgebouw kreeg in de zon een zo verrukkende doorzichtigheid dat ik mijn ogen vast moest houden opdat de steile zuiging van de tijd mij niet omhoog zou sleuren.
De wemelende stemmen van mijn kroost joegen de angst voorbij. In huwelijke staat leefde ik verder en vergaf mijn ziel aan de kortstondigheden van de dag.
23