Een torenklok smeet ijzeren balken dwars door de kamer. Een bleek morgenuur drukte zijn oog tegen de ramen.
Wij raapten onze leden uit de mist van onze moeheid en rekten en bogen alle onwilligheden weg.
Nog eenmaal, met een juichend nageslacht, de schimmelwolk van het Walhalla door en dan over een schuimend veld van wind naar ons berustend autopaardje. Knetterbundels. Trillende zenuwbanen.
De tijd verspringt tweeduizend jaar.
Wij zijn verlost.
21