Geen dag meer. Louter stilgeworden licht dat onder bomen draalde. En geen dorp, maar huizen uit de schemering gestold. Wij reden zwijgend op de schaduw aan van een versteende wolk, het eregraf ener voorwereldlijke nachtgestalte.
Een lettergroep)e lispelde: hotel.
En wij, onmachtig, meldden ons te gast.
18