dat ook gestreden worden moest bij nacht wanneer de windselen van onze slaap ons met dezelfde klamheid welkom heetten en wij in onze lichaamswarmte scholen, een krimpende strook eenzaamheid, een door het water aangevreten diepzeedier.
Maar later schoven wij over het zand der moedergronden droompaleizen binnen, grotten vol dradenbundels, kleurgestalten zonder begin of einde, in elkander verstrengelde gebaren, door geen taal te achterhalen, enkel in de glans van het verwonderde herdenken even te vatten en verloren voelen gaan.
V
Alle arglist van de onderwereld, alle jichtknieën en loopneuzen ten spijt, waren wij iedere morgen weer verlosten, jonggeborenen, met huid en haar over de drempel van een schemerstaat getrokken en met fonkelnieuwe ogen omhooggeheven op de golf van licht.
Onze noordelijkheid, onze gematigde structuur van hoofd en hand werd hier langzaam uitbundiger, ondergedompeld in een doorzichtig bad van weelden dat onze huiden bruinde, onze haren bleekte, ommekeer van fenomenen die ons, mistige moerasbewoners, omschiep in zuidelijke halfprodukten, dagenplukkers
52