water dat hun voetstap vergezelt, bijna onhoorbaar, nauwelijks meer dan ver geschuifel in het onderhout.
Liefde reikt niet verder dan twee armen
waarin men weg kan zinken. Het omheinde houdt
het onbegrensbare in stand. Iedere woonplaats
is, als men er leven en sterven wil,
meer dan de wereld. Honderden malen
dook uit de horizon een vreemde naam op,
kreeg in straten gestalte en was
alweer voorbij, vergeten, een ster
die amper had geschitterd. Al die mensen
waren daar nog en zagen levenslang
wat ik niet had gezien, voortrennend naar
een nieuwe zon, heuvelruggen op en af,
verloren aan het komende, het door geen naam
nog overschaduwde geluk. Kerktorens wezen
telkens weer het vergankelijke af
en werden weggevaagd. Hoe langer hoe blauwer
stroomde de dag ons in de ogen, zelfs het groen,
paars aangevlamd, begon vloeibaar te worden,
lekkende tongen, pinksterwonderen
die steeds in de materie gaande zijn
en haar herscheppen tot wat zij geweest is
en zijn zal, extatische omarming
van eigen machtsvolkomenheid.
IV
Wat mensen leven doet: ervaring die
zich wil te boven gaan, innerlijk spanningsveld
48