Ik ga naar huis
Ik ga naar huis
door de grijsaangelopen nadag.
Het maanlicht bleekt de duinen.
Een meeuw houdt voeling met het zilverspoor dat op de golven drijft.
Het is niet stil, geluiden worden hier nooit uitgewist. Er blijft de zee die door de windstilte nog waaiervormig haar stem verspreidt.
Er is de helm die altijd prevelend haar voelsprieten beweegt.
Ik ga naar huis.
De koelte wordt van spiegelglas.
Ik tracht een weg te vinden door de tijd die al zijn eeuwen om mij heen verzamelt, donkere dieren met hun vacht dicht aan mijn leven. Ik loop naar huis, diep in de spiegelende ruimte.
Het venstervlak is smal en wit.
10