Exodus

Titel
Exodus

Jaar
1938

Overig
poezie

Pagina's
20



XI

„Wij lachen om dat wat ons is geschonken, wij weenen om de volheid van Gods zegen.”

Zij drongen op, dooreen, zij schenen dronken, en Mozes zag hen aan en heeft gezwegen.

Zijn oogen peilden achter de gezichten den afgrond van hun toomeloos begeeren naar een geluk dat nimmer zou verkeeren; hun snelle aandrift, hun kleinmoedig zwichten voor wanhoop als de nood in hen zou rijpen.

En Mozes stond alleen, hij zag de jaren

zich openen, een somber openbaren

van Godsvrucht, trouweloosheid en vergrijpen.

Hij zag zijn volk, een zwarte karavaan, die de woestijn doorkronkelde, hij steunde onder de macht van God, die op hem leunde.

En is den weg naar het paleis gegaan.

XII

Hoog door de morgenzon is hij geschreden naast zijnen broeder, als een zuil van leven, zijn aanblik deed de hovelingen beven, maar heel zijn ziel heeft om Gods kracht gebeden. Het voer hem aan, zoo machtig: hèm trotseeren beteekende den hemel zelf uitdagen; hij scheen den bliksem voor zich uit te jagen. Maar Farao, in cynisch blasphemeeren — een straal van hooger licht dan deze Joden — is dreigend van zijn zetel opgerezen:

„Uw broeders zullen zelf het stroo uitlezen!

Geen wet zal gelden buiten mijn geboden!”

Men dreef de slaven naar het open veld, zij tastten naar het stroo met dorre handen, er stond een blinde zon op hen te branden, de zweep heeft hun het laatste woord verteld.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.