Exodus

Titel
Exodus

Jaar
1938

Overig
poezie

Pagina's
20



XIII

De armen klaagden en aan Mozes’ oogen welde de weemoed uit: „Zie hoe geschonden Uw schepsels zijn, waarom mijn onvermogen, o God, tot hunne redding uitgezonden? ”

En God: „Dit is Mijn volk, hun zij tot woning het erf der vaderen. Nu zult gij spreken tot Farao met woord en wonderteeken.”

Weerom traden zij nader tot den koning.

De lippen tot een vloek tezaamgebeten tartte hij deze mannen, en hun spreken is aan het pantser van zijn haat bezweken.

Maar Aron, rechtstaand, heeft den staf gesmeten, en zie, een draak wrong zich tot aan den troon.

En wat Egypte’s wijzen niet verstonden: zijn draak heeft gulzig hun gebroed verslonden, Maar Farao sprak enkel schimp en hoon.

XIV

En het geschiedde naar God had bevolen: in stinkend bloed verkeerde Hij het water, opkolking uit een onderaardschen krater, waarop ruglings de doode visschenscholen den einder toedreven. In vaten, poelen, in troggen, plassen, in het slijk der wegen stonk het gestolde bloed den hemel tegen en vulde heel de wereld met zijn koele bewegingloosheid, met zijn ongesproken klacht om de schuldeloozen, die gevallen onder de tyrannie, in duizendtallen heropstonden, en in een ongebroken getuigenis hun bloed onder Gods licht vertoonden. En het volk, te hoop geloopen, stiet met zijn spaden wild den bodem open en bloed spoot in hun smachtend aangezicht.

9

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.