SCHEPPING
De nachtzee ritselt met haar sluiers, de wind geurt naar de eerste scheppingsdag, het licht der ogen is nog ongeboren.
Ik kan mijn arm verleggen als een god, verborgen stemmen door elkander schuiven, de snaren spannen van het instrument der hemelen, behoedzaam met mijn hand de vormen voorboetseren van de tijd.
En dan, terwijl de slaap mijn leven uitwist, zal zich een morgen openen die mij, ontwakend, zal doen huiveren van vreemdheid.
69