VERGETEN MOET IK.
Vergeten moet ik hoe de nacht met wolken op hen neerviel, hoe in hun longen zich de lucht met stenen heeft verzwaard.
Ik kan de morgen niet meer aan, schreeuwend uit lege keel, dat weer op zoveel mensenpracht mijn voeten zullen gaan.
Mijn ogen zoeken tevergeefs een schuilplaats voor hun angst, het levend weefsel van geen hand sluit ooit die gaten af.
Er moet een grond zijn, dieper dan de keelholte der pijn, dieper dan onder jaar en dag zij weggestoten zijn.