TWEEVOUDIG STERVEN
De nacht zegt het mij aan, het zwarte hemeldoek: de ogen zijn vergaan, wier warmte ik nog zoek.
De kracht is uitgebrand, die eens te trillen stond diep in een stem, een hand, het zwijgen van een mond.
De lanen van de nacht houden hun armen dicht over een dood gelaat, dat door het morgenlicht nogmaals wordt omgebracht en nergens meer bestaat.
55