ANGST
Jij, de uit verwilderd licht bestaande, de hartstochtelijke van voorheen, als een onweer door mijn leven gaande, bent een steen geworden tussen steen, of een ster, een zwarte, uitgegloeide, die ik in geen nacht meer vinden zal, als ik voortwankel in mijn vermoeide waanzin onder de brand van het heelal.
Ik kan niet zonder jou, ik moet wel vluchten, maar waar ontkom ik aan je dood geweld? Mijn voeten wekken overal geruchten wier schrik als vlammen door de grassen snelt, en zelfs tot in mijn slaap zie ik de luchten door een niet uit te roeien angst ontsteld.