met heel haar zwarte toverwinkel, haar hellestoet van angst en schrik, haar giftigheden, haar gesnik, haar bot- en ketenengerinkel!
- Nu hoor ik bij geen schepsel meer! Vanavond legt mijn dronken bast, door vrees en wroeging onbelast, zich languit op de aarde neer,
en ik zal slapen als een drel!
Het zware wielgeweld der brik, hoog opgetast met steen en slik, dat razend voertuig kan mij wel
verpletteren het schuldig brein, of ’t rijdt mij middendoor kapot, ik heb er lak aan als aan God, de droes of ’s Heren brood en wijn!
(naar Charles Baudelaire)
85