DENK AAN HET DORP
Denk aan het dorp daar midden in de wolken. Geluid stroomde de hemel op en neer.
Straten vergingen in de avondmist.
Wij liepen rechtstreeks op de stilte aan.
Ik zag hoe fel je het geluk verbeet, zodat het bloed je op de lippen kwam.
Ik proefde het, een smaak van licht en dood die mij deed wankelen.
Hoger de huizen en de roep der zee.
De dag gleed van ons af, het donker talmde. Wij stonden tot de knieën in het goud, het voorhoofd aan de hemelschaal geleund.
Wie dan een woord kon vinden was een god. Wij vonden niets, wij waren ledig voor de openheid der wereld. Boven zee kromp het gerucht tot onverstaanbaarheid.
73