BEDTIJD
Naar bed, zegt de moeder. Zij schuift het donker toe. In haar kinderen nevelt de slaap zich los. Het bed omarmt hun woeligheid; zij liggen tegen een warme onderwereld aan.
Enkele millimeters glas dragen de druk van de nacht.
Een zwijgend heelal
staat in zijn sterren te huiveren.
De kinderen hebben zacht aards waaien over, langzame luchtstromen over hun huid en door de trildraden van hun wimpers.
En op hun mond wankelt een kreungeluid, een vogeltje van droom met dichte wieken.
Ergens ver achter de ramen lopen paarden nu hun laatste ronde door lang gras en worden ingewolkt.
72