AFWEZIGHEID
Ruimten omarmden het gelaat
van allen die mij dierbaar waren,
de witte golf van het heelal
hield hen omhoog
en midden in dat open licht
waren zij kleine ademplekken,
warme vogels in hun veren weggedoken,
kwetsbaarheden die van dag tot dag
moesten bestaan.
Nu ik het zie, nu ik het zeg
hoe zij er waren, nu ik mijzelf
overal tegen het lijf loop,
haper ik, struikel ik, word ik geworgd
door hun afwezigheid.
6