SCHEPSELEN DIE IK HEB GEZIEN
Schepselen die ik heb gezien voordat zij buiten adem raakten, voetgangers in het hemelhoge licht, ontwaakten uit de dood, de lotgenoten van al wat sterfelijk en eeuwig is -ik smacht, ik hang met open zinnen de schimmen aan van hun herinnering, ik klem mij brandend aan de leegte van hun volmaakt verlies en voel mij in de nacht gedreven door labyrinten waar om elke bocht hun vluchtigheid zojuist is weggevaagd.
Ik weet het wel, er is geen diepste bron van stilte die hun drinken biedt en hen omademt met de sluier van een onvergankelijk aanwezig-zijn.
Zij zijn in ster noch steen bewaard gebleven en ook het stof dat in de wind wordt heen en weer geworpen herhaalt nog niet het vaagst gebaar waaraan ik hen herkennen zou.
29