KINDEREN DER MINNE
De lichte dronkenschap van dat moment: je mond tegen mijn aangezicht gedrongen, je lichaam naar mijn lichaam opgesprongen in liefde die haar eeuwigheid erkent.
De wereld beeft in dit volstrekt gebaar: het golft rondom, door onze tranen branden de einders open, onbekende landen gaan leven voor ons hulpeloos gestaar.
Geen woord verzint hoe stil de blijdschap was, toen wij, nog aarzelend, zijn voortgeloopen, en altijd zagen wij de einders open, en van den hemel viel een lichtgeplas.
Het was de duisternis die ons geheel herschapen heeft tot kinderen der minne: wij tweeën in een eindeloos bezinnen, terwijl de tranen rijpten in de keel.
68