STILLE AVOND
Grijze verten, waar de wolken loopen als verdoken dieren naar den nacht, en de boomen staan omhooggekropen met hun zwarte kruin, waaruit een zacht heimweeloos geprevel komt gedropen, stem die niet meer weet waarnaar zij tracht, want de hemel is nabij, de nacht zal den bouwval van de wereld sloopen.
Kind, kom dicht bij mij, ik kan de wacht door dit duistere gebied niet loopen, als ik mij niet in het licht kan doopen van je hart, dat in den wilden jacht der getijden op geluk bleef hopen, en ook dezen avond, nu het zacht en geweldloos drijven is ontloken en het laatst geheim is uitgesproken, op de klaarte van den morgen wacht.
66