Zij kent de teekenen, zij kent de nooden, haar glimlach geldt hen allen, die, bezeten, den demon in hun lichaam willen dooden en alle vreugd en alle pijn vergeten.
Zij, vrouw van onuitputbare genade, die in een smalle kamer weg zal teren — en van de velen, die haar tegentraden en in den afgrond zonken van verzaden, zal er geen een ooit op zijn schreden keeren.
48