VUUR IN DEN NACHT
In den nacht — het verscheurend geblaf van een hond, en ik kan niet rusten, en de wereld is diep en veraf; en dit roepen naar vreemde kusten, deze angst die de oogen vergroot, en het duister is als een muur, waarin het geluid gaten stoot — en daarachter een wereld van vuur.
In den nacht — en ik zou willen spreken, maar de kracht van mijn stem is geweken, als een vogel, wiens lied in het duister versterft tot een moe gefluister, en daarna kan niets meer komen: een wereld die zich heeft vergeten, en de wind wil niet meer stroomen en leven geen leven meer heeten.
In den nacht — het geluid scheurt mijn ooren,
en ik zwijg en ik leef als tevoren,
en ik kan mijn oogen sluiten,
maar het vuur blinkt nog achter de ruiten,
maar het vuur schroeit mijn slapen en droomen.
Na het vuur zal de stilte komen.
44