ZIEKENHUIS
De schreden sterven in de lange gangen, een mensch wordt stiller tusschen deze deuren, waardoor de felle medicijnen geuren, een kreet die in de atmosfeer bleef hangen.
Het is of men den dood hier ziet gebaren, ontbinding woekert langs de gladde muren; en door een raam valt zon en het azuren gelaat des hemels staat verstomd te staren.
In zalen: strakke huid en holle oogen, door al wat zij verloren weer bezeten; koorts deed de lippen schilferen — de heete vertwijfeling van die zijn uitgespogen en willen van hun ondergang niet weten.
Het doodelijke zeer laat met zich spelen: lancetten blinken, bloed in witte schalen, en zwachtels, pantsering van wonde deelen, waarin de dood zich vastbeet — en de vale herinnering die helder wordt: reeds wijken de pijnen, horizonnen springen open, menschen die zingend door den morgen loopen, violen die een oud verlangen strijken — o, aarde, hemel boven hemelrijken!
45