ISRAËL
Rondom ons allen staat de witte vlakte des hemels, het erfdeel dat wij nog bezitten, sinds wij als kemels
woestijnen doortrokken en in gelooven ons lichaam kromden.
Dat men ons dit nog kon ontrooven. Begeerte gromde
naar onze zekerheid en liet ons dwalen
door alle landen,
waar verontrusten ademhalen;
en in hun branden
verpulverde ons hart; wij vonden
geen wijkplaats meer; met leege handen
joegen als honden
zij ons de wegen langs.
Wij zagen,
dat er geen troost was in de dagen, en dat de nachten geen vergeten kunnen verdragen.
40