HERFSTDAG
De goede zon, waarin ik loop, en beef, omdat ik leven mag; ik kus de atmosfeer, ik doop mij in de klaarte van den dag.
Seizoen dat sterven gaat en mij met zijn verzadiging belaadt; een witte vogel trekt voorbij mijn oog, waarin het leven staat
zoo diep gebrand; ik proef het vuur der eeuwigheid, ik ga gebukt onder de zwaarte van dit uur, dat mij voor immer wordt ontrukt.
Zon, laat mij niet alleen — de nacht zal zwarter zijn dan ooit te voor, en heviger de sterrenjacht.
Ik kom dit laatste land niet door.
Geen troost bereikt mij uit den wind, ijlbode van het doodsgetij.
Licht, dat mijn gretig oog verblindt, ga niet voorbij.
24