GODEN NIET MEER
Goden niet meer, alleen het sterfelijke dat nergens grond raakt en zich eeuwig leven aandoet: water dat bij elk gebaar tot aan de lippen stijgt.
Zoveel zon is in de opperhuid
der aarde saamgedrongen, zoveel zeeën
zijn tot haar lichaam ingegaan,
dat zij in elke molecuul
de hartslag van de schepping openbaart.
Soms bij morgen of avond schijnt de hemel tussen licht en duisternis terug te tasten naar een vroege, alles vervullende openheid; wolken vreemd gevormd ontroeren de ogen, het machtswoord van een nieuwe hangt in de lucht, maar altijd o ver wint het sterfelijke dat geen grond meer raakt.