TUINEN
Tuinen tegen de bergen gebouwd, mensenkracht die krom stond, uit stenen brood schiep en de avondzon napeinsde zonder een woord.
In lange ademteugen stroomde het donker binnen, er ontstond eenzelvigheid die zich verbond met alles wat onzichtbaar was geworden.
Vermoeidheid werd aan de aarde gelijk, besliep een veldbed met dekens van wind die geurden naar de eerste scheppingsdag, onder een hemel die een handpalm was.
De tuinen zijn verkoold, hun aderen droge groeven in de berghuid.
Waar mensen stonden, gaat de zon haar afgelegen weg, houden vermagerde bomen de verte niet meer tegen jen slapen ’s avonds huiverend in.