REIMS
In Reims verdort een verre wereldoorlog, stalt de kathedraal haar droge wonden uit, roepen dode ramen dode namen naar het trommelvlies van dovemannen.
Ik drentelde er door de vrome hal, een uur lang boven mijn aardse stand geheven, vlak onder de mantelzoom van heiligen, maar struikelde opeens over gebeente dat een halve eeuw geleden in het Mameslijk was weggetrapt, overblijfsel van een handvol miljoenen vermorste mensen.
Ik trok mijn voeten uit de modder
en voelde hoe wit en wezenloos
de ramen staarden, hoe in de gewelven
ieder geluid verstomde en hoe groen
aanstonds de velden
mijn ogen zouden binnenstromen.
37