SAINTE-AGNÈS
Ik moest Sainte-Agnès ook eenmaal zien, omdat het zevenhonderd meter boven het blote oog van de zee aan een rots is gemetseld en driehonderd zielen er ademloos wachten op een gestalte uit het onderland.
Omheind door vrouw en kinderen schoof ik
tegen de bergwind naar boven. De wangen
van de hemel liepen onder ons door
achter de einder weg en hingen, toen
wij bleven staan, opeens heel verderop
in zee. Mijn levensdrift achtte het zo
genoeg, maar sterkeren dan ik
hunkerden toppen na en sleepten mij
het dorp langs, de ruïnes van de tijd
voorbij, totdat ik hemelen vol
heelal te drinken kreeg en bergen
met kilometers lange schaafwonden
van ijstijden mij naar het leven kwamen staan.
Van steen tot steen kroop ik terug, een onbehuisde slak. Knarsend en brokkelend gleden de bergen met mij mee. Ik moest voortdurend splinters schepping van mijn handen vegen, Lady Macbeth van het voorwereldlijke uur.
36