MORGEN WEER
Morgen weer. Het water stijgt en tilt mij uit de ondergrond.
Die mij liefhebben voegen hun schreden naar de wereld en zoeken opnieuw afweerwoorden, kruimels leeftocht.
Vensters aan vier zijden van de dag rekken mijn ogen uit, drukken mij weg in de warmte van een liefde die ik nergens thuis kan brengen.
Ik zoek een deur waarachter geen mens mij volgen kan, een kamer in een rots.
De tijd wordt afgekneld, sneeuwmassa’s schuiven hun schouders tussen mij en alles wat mij met zijn korte bloei vernielen wil.
12