Zo werd ook de millioenenvoude dood, die gisteren zijn rampen hier voltrok, tot een zinledig woeden van atomen, een storm, die uit de horizonnen schoot, een door de ruimte opgevangen schok van stilten, even in verzet gekomen.
Vertwijfeld moet ik woelen in den grond, opdat mijn hand nog eenmaal iets omvat, bezinksel, dat ik wil tezamenkneden tot een gelaat, een doodgeschreiden mond, waarin het leven een geheim bezat, dat tot materie werd vertreden.
De vorm herstelt zich niet, zomin als ooit een vleug van ademhaling zich bevrijdt uit het verpulverde; te diep verloren gaat al wat met onwerelds licht getooid zo klare stemmen opent in den tijd, dat men gezang van góden meent te horen.
10