Dit prille uur hebt gij gemeen gehad, welk aantal dagen u ook overbleef in dit gebied van onvoldragen dromen; gij allen hebt het zonlicht aangevat, aleer men u een duister binnendreef, waarin gij als een zucht zijt omgekomen.
Elk uwer is omraadseld door een blik uit moederogen, die in u geen tijd herkenden, slechts het tastbaarheid geworden mysterie des bestaans, toen met een snik gij plotseling uw adem hebt bevrijd en scheppend deel kreegt aan de wereldorde.
Gij allen waart geroepen tot een taak, waarvan ik zin noch omvang overzie, maar die uw gretig leven zou volvoeren met hard gespannen drift en even vaak met het gebaar ener melancholie, die u den adem bijna af zou snoeren.
18