alleen met zijn naaktheid bekleed, op zijn standplaats in de tijd terug.
Poëten lopen zelden in de pas.
Geveltoeristen van het heelal, hangen zij raadsels aan. Geen sterveling tuurt zo aandachtig naar beslagen glas.
Ik merkte telkens weer dat ik in de verkeerde richting keek, de doden hun doden liet begraven en voor straf geen kruimel van hun dis werd waard geacht.
Dan sprong er angst in mij los,' vroeg ik de muren om raad, had ik geen armen meer om vrouw en kind terug te trekken van het niets dat aan hun voeten openging.
En steeds kwam er een ogenblik waarop
ik naar Canossa moest, mijn trots en schamelheid
een onontwarbaar kluwen in mijn keel;
tocht door een wereld die was volgebouwd
met steengeworden burgerdeugd. De muren
gaven hier antwoord, beten hun gezag
in mijn gelaat, omsloten mij
met hun rechtschapenheid. Ik boog het hoofd
voor hun gelijk, keek naar het werkend volk,
geborenen als ik, geborgenen
in hun geduld. Waarom nog steigeren
wanneer op elk verzet de doodstraf stond?
Een potlood tikte op een schrijfbureau en onderstreepte wat ik had te doen.
Ik droeg mijn taak onder mijn arm naar huis.
Er trokken wolken over de stad.
De trein rolde er midden tussendoor.
Ik schommelde op een verlaten zee en sloot mijn ogen voor de regen die in volle vaart, zijn mantel open, over de wereld te jagen begon.
. 69 .