leeggebrand, voor eeuwig overvliesd door licht dat levenloos geworden was.
Het dorp. Een handvol straten geplaveid met zeelicht. Overal zetten duinen hun de voet dwars en schoven zand over de grenzen der bewoonbaarheid.
Gedurig prevelden en ritselden geheime klanken. Geen uur was zo stil of uit de longcellen der atmosfeer voer mij de adem aan van tegenkrachten die alles wat een vorm had opgebouwd onhoorbaar uit zijn voegen drukten.
Nimmer was menselijkheid armer en w^armer dan hier waar haar spanning zich meten moest met die verborgen stuwing, elk moment zijn sterfelijkheid in de ogen zag.
In duinplooien hadden de pioniers
der eeuw zich vastgewroet; achter gordijnen
bedreven zij hun strategie: een daags
geluk vergaren uit het verpulverd bezinksel
van ijstijden. Voor hun belegerde muren
hielden duindoorn en distel een puntige
tweespraak, werden helmbossen
bereden door de zeewind, voerden
zandkorrels reidansen uit, ging heel de weerbarstige
pracht open van een leven dat in noodweer
tegen de dood stond en nog juichen kon.
Soms kwam er in het water van de lucht een mens omhoog, een langbenig verschijnsel dat lijnen door het grote stromen trok.
Er was niets te horen, men zag alleen
dat overeind gekomen fenomeen,
geschoeid, gemanteld, tot de hoofdhuid toe •
met isolerende lagen omgeven,
op weg door de kosmos waarin na minuten
66