Dan werd het vee getroffen: eensklaps straalden de dierenogen in een donker gloeien, bezetenen die zich niet van hun boeien bevrijden konden, schurend ademhaalden, etter en bloed uitspogen, en met builen waaruit de ziekte sijpelde, als dronken rondtolden, loeiend aan de aarde zonken, en in de dood verliep hun angstig huilen.
Alom de donkere, verwrongen beesten die met gebroken ogen voor zich staarden, of zij een somberder bestaan ontwaarden: een nacht van wilde noden en tempeesten.
De atmosfeer scheen met hun kwaal besmet, een lijkenstank die tot de hemelbogen ontbinding uitdroeg. Maar nog onbewogen tartte de vorst de goddelijke wet.
En Mozes stak zijn armen in de oven en slingerde de as met volle vuisten ten hemel en weerom, in wolken, ruiste het stof ter aarde; en het volk, bestoven, schudde zich, brandende van rode zweren, in blaren uitbrekend, dat zij zich kromden onder de geseling, maar dra verstomde ieder gebaren: een niet af te weren pijniging, als een vloeiend vuur, betastte hun leden en verstolde tot een ijzen beklemming die op duizend wrede wijzen zijn kreet van sterven in hun oren kraste.
En Mozes trad opnieuw voor ’s konings troon: ‘De Here zal zijn macht aan u betonen!
Daar zal geen God naast Hem op aarde wonen!’ Zijn stem verklonk en Farao sprak hoon.
5°