HET VOORGESLACHT
De ogen van dit stugge ras
zijn van een blinkend waas betogen
gelijk een klare waterplas
die fel doorwoekerd van gewas
de hemel aanziet, onbewogen.
Zij lopen door de westenwinden als paarden in het zeel gekromd, zij vechten met een boosgezinde en onvermurwbare beminde, in eindeloos geduld verstomd.
Hun spade en hun vuist vergroeiden tot éen geweldig instrument dat eeuwenlang in onvermoeide hardnekkigheid het water boeide tot het zijn meester had herkend.
Een nieuwe wereld lag geschapen alwaar hun voet zijn sporen liet, zij stonden zwijgend naast hun wapen, breed woei de ruimte om hun slapen, onpeilbaar diep was het verschiet.
Toen werd éen ogenblik het zwijgen in hun gemoed tot beeld verdicht; gelijk een schaduw week het dreigen, de hemel scheen een glans te krijgen als van een goddelijk gezicht.
12 .