PAARDEN
Het paardendraven door de dag.
De ogen aan een witbeschenen raam hoor ik het klinken en de hoge naam van een onnoemelijk gezag.
Er jagen vlammen door mijn smal bestaan dit paardendraven en de oogopslag der stilte die ik nimmer vinden mag eer ik mijn laatste dromen heb verdaan.
Vergeef mij dit onzeker duiden naar zekerheid die niets verschoont, maar ieder ding meedogenloos vertoont om het in zwijgen uit te luiden;
vergeef mij deze taal waarin de dood zichzelf bestrijdt in allerdiepste nood.