hoe heeft het de vervloeking ook gekend, de zwarte tegenkant van de genade: angst die naar alle hemelstreken wendt het smekend aangezicht en steeds beladen met diepere vertwijfeling zich voelt, tegen het duister breekt haar doffe klagen, golf die zich aan een rots te pletter spoelt en nooit een nieuwe morgen meer ziet dagen; vergeefs heeft zij de hemelen betast, geen lichtsein wil haar Gods nabijheid melden, dan grijpt zij zich aan eigen wezen vast, dat haar door alle stormen vergezelde, het driftig paard dat, met de spitse kop tegen het wereldruim omhooggestoken, zich wierp in een ontembare galop en heeft de grenzen van de tijd doorbroken. Maar wat is hartstocht die niet wordt gevoed uit de verborgen bronnen van het leven, het eeuwig stromen dat een schepsel doet in vrome huivering zich overgeven?
Zij wordt tot rechter in haar eigen zaak, zij neemt het absolute in haar handen en, overweldigd door een roes van wraak, maakt zij haar goddelijke zelf te schande.
6