V
E
Jl—JR komt een dag waarop de wapens rusten, want alle waanzin vloeit in stilte uit, de aarde ligt binnen de hemelkusten, een baai van klaarte, waar het nors geluid der verre branding nimmer door kan dringen ; er is alleen het trillen van de zon en zuiver waaien, een onhoorbaar zingen, waarin de tijd zichzelve overwon.
De mensen leven in een droom verloren; maar is het dromen, die verbijstering, die langzaam tot de stilte wordt herboren, de gouden kern van licht, die niet verging? De ogen blinken in verwonderd peinzen, de zinnen aarzelen in vreemd getast: zal dit visioen zo dadelijk niet deinzen, grijpt hen de blinde waanzin niet weer vast? Zij durven niet geloven aan erbarmen dat over deze wereld zich ontfermt, gelijk een moeder opent hare armen, opdat haar kind door liefde wordt beschermd,
25