zo zwart en diep, dat er geen lichtstraal dringt in deze afgrond. Tot uw ogen zagen de hemelen bedekt met bloed en vuur, hebt gij de droom nog in u omgedragen en leefdet gij in een verloren uur.
Nu staat gij voor de hemel met uw handen die sidderen als dorrend najaarsblad, gij hebt een werelddeel zich zien verbranden, en alle schoonheid die uw hart bezat weent zonder stem, maar dit onhoorbaar wenen reikt verder dan het blinde angstgeschrei, het slaat omhoog uit dode as en stenen, het schiet de verste hemelen voorbij en snelt de aarde om en scheurt u open, dat zich uw lichaam kromt in helse pijn en gij moet schreeuwen en verwilderd lopen naar ergens, waar nog iets van troost moet zijn, een schuwe stem slechts, die het uit wil spreken dat alles niet voor eeuwig is verwoest.
Gij loopt, het snikken schijnt uw hart te breken om een geslacht dat hiertoe komen moest.
24