Millioenen ogen boren in de mijne het donkere geweld van deze vraag:
Wie deed ons in het gouden licht verschijnen? Wie stortte ons in dezen dood omlaag?
Ons hart heeft naar het leven pijn geleden, wij hongerden, maar werden niet verzaad, men heeft ons met fanfares aan doen treden, nooit was er zulk een gruwelijk verraad.
Geen stenen zelfs voor brood heeft men geboden aan ons die dorstten naar het puurste licht: ons eigen hart hebben wij moeten doden, eer aan ons lijf het sterven werd verricht. —
Ik voel hun ogen in mijn ogen branden.
O God, waar berg ik mijn beangst gelaat?
Ik bid: neem Gij hun leed in uwe handen, want menselijke macht weet hier geen raad.
20