met harten die geen macht kon wakker schudden tot vreugde, tot een vage lach, een woord, waarin een glimp van blijheid zich kon uiten ; hun lichaam leefde, maar hun ziel, vermoord, zou voor het licht zich nimmermeer ontsluiten.
Dit was Europa: volkeren, vergrauwd tot horden, door de honger voortgeslagen, door koortsvlagen van haat en moord benauwd, die deden golven bloed hun lijf doorjagen.
Zij vormden het gewillig fundament, waarop de tyrannie haar macht kon bouw’en: een mens, wiens kern men eeuwig hoont en schendt, kan enkel nog op blind geweld vertrouwen.
Zij vormden de millioenenlegers van de op elkander botsende recruten; niet meer een open strijd van man tot man, maar een natuurramp: massa’s die in brute verwildering zich storten op elkaar en zelfs hun eigen doodsgeschrei niet horen; in deze razernij ging elk gebaar, de laatste menselijke klank verloren.
13