hem leren kennen door een boek, een avonturenverhaal waarvan Luuk de held was. In de hachelijkste situaties sprong hij bij en bracht uitredding. Hij bezat moed, vernuft, behendigheid. Wat niemand kon, kon Luuk. Maar ook voor de nederigste werkjes achtte hij zich niet te goed. Het duingebied had geen geheimen voor hem. Hij hoefde maar ergens te komen en hij had de zaak meteen door. 'Geheimen zijn er om op te lossen’, had Luuk eens gezegd.
Koch balde zijn vuisten, boog zijn schouders en beklom een helling. Daarachter, in het dal, stond een bosje. Er kwam een gevoel van triomf in hem op, maar Luuk drong dat terug. Koch begreep hem en ging rustig op het bosje af. Het was een groep kromme, magere eikjes waaraan nog wat dorre bladeren fladderden, als de overgebleven versiering van een feest dat niemand zich meer herinnerde. Had Luuk hem niet bijgestaan, dan zou Koch die verzameling hout dadelijk de rug hebben toegekeerd. Ze maakte niet alleen een armoedige, maar ook een weerbarstige indruk. Nu stapte hij op het meest scharminkelige boompje af, ontspande zijn vuisten, spuwde in zijn handen en omklemde het stammetje. Het gaf niet mee, maar dat hoefde ook niet. Hij wilde alleen zien hoe stevig het was, hoeveel weerstand hij nog zou ontmoeten eer hij zijn plannen kon verwezenlijken. Zelfs het feit dat zijn handen pijn deden, bracht hem niet van de wijs. Zonder pijn was nog nooit iets groots bereikt.
Luuk hielp hem over het dode punt heen. Hij was het die Koch toevoegde dat hij zijn ogen moest gebruiken. Daar, vlak voor zijn voeten, lag een tak, een knoestig wapen, zo maar voor het oprapen. Koch raapte het op en zwaaide ermee, zodat er een zwiepend geluid ontstond. Hij genoot daarvan, het leek een oproep tot de grote strijd. Luuk herinnerde hem nuchter aan zijn plicht. Koch kromp onwillekeurig ineen.
96