tegen de opdringende domheid. Daarna nam hij de zak zand uit zijn tas die hij na zijn thuiskomst op zijn bureau had gelegd. Hij woog de zak op zijn hand, met een bijna liefkozende beweging. Zand was zwaar, ook daarmee kon je een afweerstelling bouwen. Hij luisterde naar het ritselen in de zak, legde hem toen weer neer en liep naar het raam. Het was stil buiten, geen vriend, geen vijand liet zich horen. Vriend en vijand - beiden konden zich nu melden. De wereld was onbetrouwbaarder, verraderlijker, maar ook boeiender geworden. 'Het leven is een waagstuk’, zei hij voor zich heen. En om dit te bewijzen, ging hij weer zitten en goot de zak in één ruk leeg op zijn bureau. Er ontstond een berg, eigenlijk een bergje. Maar voor Koch, die het leven als een waagstuk ervoer en zijn voorstellingsvermogen daarmee in overeenstemming moest brengen, groeide de hoeveelheid zand sterk aan. Hij keek eerst naar de vorm ervan en zocht naar patronen zoals de wind maakte. Er waren dalen en hoogten te onderscheiden, maar geen golflijnen. Hij duwde en streelde, verschoof hier iets, verlegde daar iets, sloot zijn ogen en liet zijn handen boven het geheel zweven, als een tovenaar, een schepper. Hij kreeg inderdaad een gevoel van almacht. De wereld lag onder zijn handen, hij kon haar naar willekeur modelleren. Omgekeerd ging er ook kracht uit van haar naar hem. God en schepping waren innig met elkaar verbonden. Vriend en vijand, hij hield hen allen niet slechts in bedwang, ze maakten deel van hem uit. Het kwam er alleen maar op aan hun bewegingen in het oog te houden en zo nodig in de juiste banen te leiden. Daarmee had hij Van der Beek, die hem even de baas scheen te zijn geweest, op zijn plaats gezet. Hij deed zijn ogen open en richtte zijn bureaulamp op de wand met de plattegrond van het dorp. Met enige fantasie kon men zeggen dat wat daar in namen en cijfers stond
91