zodat hij, mocht er iemand komen, onmiddellijk kon meegaan. Hij wist namelijk dat als er een bezoeker kwam, deze het hoofdkwartier zou willen zien. Een stormlamp die jaren in zijn schuur had gestaan, stond nu in zijn kamer om hem van dienst te zijn als hij bij donker de duinen in moest. De lamp brandde op carbid en was geheel gevuld. Er mankeerde niets aan, afgezien van het feit dat het zwijgen van de buitenwereld iedere voorbereiding tot een twijfelachtige zaak maakte. Behalve om het raam te openen of te sluiten, bewoog Koch zich nauwelijks wanneer hij eenmaal in zijn kamer was. Hij bekeek zijn plattegrond niet meer, hij taalde niet meer naar zijn mappen, zijn visitekaartjes en wat er verder aan papier mocht rondslingeren. Zelfs het roken had hij opgegeven, eenvoudig omdat hij er geen lust meer in had. Hij zat en zweeg, zoals de wereld om hem heen zweeg. Soms woedde er wanhoop in hem, soms haat. Vaak ook zonk hij weg in doffe neerslachtigheid.
'Ik dacht dat je meer zou uitgaan’, zei zijn vrouw, toen hij voor de zoveelste keer met een onuitgeslapen gezicht aan het ontbijt kwam.
'Dat ga ik doen’, zei hij, 'maar ik heb het nu erg druk’. 'Denk aan je gezondheid’, zei ze.
'Ja, o ja’, antwoordde hij.
Ze had natuurlijk gelijk, maar hij had ook gelijk en daar wenste hij niet van af te stappen. Maar wat had hij aan een gelijk waarover hij met niemand kon praten? De wereldbeweging bestond, ze was gaande, buiten hem om, in een onbekende verte. En inmiddels zakte hij weg en vond zelfs niet de fut om nog eens naar het door hem gekozen hoofdkwartier te gaan kijken. Een enkele maal scheen zijn hand sterker dan zijn wil. Hij liet zijn vinger over zijn bureau glijden, langs denkbeeldige lijnen, de lijnen van zijn onder
85