diplomaat. Toch wilde Koch graag meer van hem horen dan historische beschouwingen, bijvoorbeeld iets over zaken die nu aan de orde waren, zoals de scheiding der geesten, de grote ommekeer en, niet in de laatste plaats, het doel van zijn bezoek hier, op deze avond, aan welks uitzonderlijke karakter de zware storm een speciaal reliëf gaf, alsof datgene wat men de elementen noemde, actief bij deze bespreking betrokken wilde zijn. Het lichte wapperen van de gordijnen, ofschoon geen uniek verschijnsel, demonstreerde het aandeel van de natuur in hun samenzijn. Het vormde ook een soort onderstreping van het manuaal waarmee Van der Beek zijn betoog kracht bijzette: het gebaren met zijn bril. De eerlijkheid gebood Koch te erkennen dat hij dit manuaal niet zag, alleen maar bespeurde met dat zintuig dat hem tot nu toe had geleid bij alles wat met de ondergrondse te maken had. Bezat Van der Beek ook zo’n zintuig en stelde het hem in staat Kochs insigne waar te nemen, om maar iets te noemen? Koch voelde zich in het donker door twijfel beslopen als door een roofdier. Hij had graag vragen willen stellen: over de wereldbeweging, over Van der Beeks internationale contacten, over de wijze waarop hij hem, Koch, dacht te helpen. Maar het kwam Koch ongepast voor de woordenstroom van zijn bezoeker te onderbreken, ook al had deze stroom voor hem inmiddels ongeveer dezelfde verstaanbaarheid gekregen als de geluiden van de wind om het huis.
Totdat Van der Beek zichzelf onderbrak, met woorden die Piet hier al had gesproken: 'Er moeten spijkers met koppen geslagen worden.’ Koch veerde op. Nu zouden er concrete dingen volgen, misschien bijzonderheden over Van der Beeks bezoek aan de president van de Verenigde Staten. Koch zei voorzichtig: 'De wereldbeweging . . .’ Hij wist niet goed wat hij hierop moest laten volgen, maar hij hoefde zich daarover
70